Beugels: noodzaak of luxe?

Ik werd een beetje boos van het openingsartikel van de Volkskrant vandaag, als beugeldrager. Geschreven onder de vraag ‘Beugels: noodzaak of luxe?’.

Bureaustoelen: noodzaak of luxe? Belegen kaas: noodzaak of luxe? Stofzuigers: noodzaak of luxe? Ik hoef vast niet door te gaan om duidelijk te maken dat de vraag veel te simplistisch is. Vanuit welk idee is dit artikel nou geschreven?

‘De helft van álle kinderen met een beugel heeft medisch gesproken een beugel nodig’. ‘Universitair hoofddocent aan de Harvard school of Medicine stelt […] dat een groot deel van de beugeladviezen op wetenschappelijk drijfzand is gebaseerd.’ ‘Commerciële beïnvloeding’ BAM! Daarna volgt een stuk waar inderdaad uit blijkt dat er geen standaard is waarmee je een set tanden van iemand kan vergelijken om dan wetenschappelijk tot een conclusie te komen of er moet worden gebeugeld. Een insinuatie dat commercie op de loer ligt; het wordt niet hard gemaakt.

Dan beschimping van de beroepsgroep: ‘vaak’ gaat het om gewone tandartsen, die niet gespecialiseerd zijn in orthodontie. ‘De behandeling vindt plaats op basis van vertrouwen’ (alsof er iets in de wereld anders werkt). En oh, wat verdient een orthodontist toch veel geld!!1!

Dan: akkefietje van 8 jaar geleden met het loslaten van de tarieven, wat geen succes was. Ging dat over orthodontisten? Nee, over de hele sector. Een inkoop truukje is ontdekt, ook nog! Bij iedereen? Fraude? Zelfs de NZa kan het niet zeggen, maar ja, het staat nu wel in de krant.

‘Voor patiënten is niet altijd duidelijk of een beugel nu medisch noodzakelijk is of niet’, noteert de krant uit de mond van de NZa-voorzitter. Ah, noodzaak. Daar schreef ik al iets over. Maar laat ik mijn eigen zaakje dan even als voorbeeld geven.

Al meer dan tien jaar stond ik nooit tanden-bloot-lachend op foto’s. Eén van mijn voortanden stond iets naar achteren, wat er met name bij wat slechtere camera’s (en daar zijn er veel van, trust me) voor zorgde dat die tand een rottend uiterlijk kreeg. Twee hoektanden liepen bekant mijn mond uit en mijn boventanden stonden naar links uit het lood omdat ooit links een kies was getrokken, voor een beugel die ik rond mijn 15e had. Onder de streep: medisch absoluut niet noodzakelijk.

Luxe, is dan het enige andere antwoord volgens de krant. En het woord ‘luxe’ wordt hier geladen met je overgeven aan een schimmig, frauderend, onwetenschappelijk en onopgeleid stel geldwolven in witte jassen.

Toen ik na jaren van wikken en wegen bij mijn tandarts liet weten dat ik misschien wel iets aan de stand van mijn tanden wilde laten doen, verwees ze me direct door naar een orthodontist. Die maakte een behandelplan. Dat heb ik met mijn tandarts doorgesproken, waarna ik een second opinion heb gevraagd, en gekregen bij de ACTA. Mijn tandarts stimuleerde het aanvragen van een second opinion, omdat ze merkte dat ik onzeker was over wat er volgens het plan moest gebeuren. Ik heb dat proces als zeer professioneel en prettig ervaren.

Mijn orthodontist heeft zo’n set van acht behandelunits. Ze behandelen er heel veel mensen, vooral pubers natuurlijk. En ja, het kost mij meer dan 3000 euro. Maar ik kan niet zeggen dat ik dat, gezien het werk dat ze er in stoppen, als ‘veel’ beoordeel.

Bij mij was geen sprake van medische noodzaak. Het feit dat er een kies en een tand moesten worden getrokken, maakt echter wel duidelijk dat er wat weinig ruimte in mijn mond was. Daarom kon ik tussen sommige tanden niet flossen. Is flossen medisch noodzakelijk? De tandarts, de orthodontist en de ACTA hebben mij uitstekend geïnformeerd, ook over de vervelende aspecten van het dragen van een beugel. En die zijn er legio. Het maakt me soms wanhopig, de wondjes, de pijn, zeker in het begin. Het was allemaal aangekondigd.

Maar het maakt me niet zo wanhopig als het idee dat ik de rest van mijn leven niet meer lachend op foto’s sta. Of überhaupt niet durf te lachen / tanden durf te tonen in het algemeen. Oh, ook daarover heeft de krant een kadertje: ‘Een beter zelfbeeld door een beugel?’

‘Er is nog altijd geen bewijs dat een beugel leidt tot meer zelfvertrouwen, zoals orthodontisten al heel lang beweren.’ Wat is dit in vredesnaam voor zin, joh?! Fun fact: noch tandarts, ortho of ACTA heeft in mijn geval IETS gezegd over mijn zelfvertrouwen. Ik maak me echt geen enkele illusie over groter maatschappelijk of seksueel succes, na het dragen van een beugel. Oh ja, ik heb Magnolia gezien, hoor.

Ik weet zeker dat de Nederlandse orthodontie mij niet nodig heeft om zich te verdedigen. De reden dat ik zo boos word van dit stukje, is omdat het onder het mom van ‘wetenschap’ een bak insinuaties plaatst en op geen enkel punt, ook niet in de vier ‘vox popjes’, zich rekenschap geeft van de stupiditeit van hun beginvraag: noodzaak of luxe. 99,9 procent van de wereld is namelijk geen van die twee, en dit valse dilemma doet geen recht aan de soms heel ingewikkelde vraag of je moet beugelen of niet.

In mijn geval betekende het: financieel sparen tot het kon, en emotioneel sparen tot ik het idee aan kon dat ik twee van mijn tanden kwijt zou raken en twee jaar met metaal in mijn mond rond zou lopen. En dat aan iedereen uit moet leggen. En sinds dit artikel waarschijnlijk nog vaker. Ik doe dit weloverwogen en niet voor de lol. Bedankt, Aliëtte Jonkers.

Aanvulling van een jaar later: Omdat Aliëtte er stom op reageerde op twitter (namelijk: mij uitlachen en de kritiek niet serieus nemen), schreef ik een jaar later, toen de beugel er bijna uit ging, nog eens wat over.

Boerenverstand – vertaalde column voor Omrop Fryslân Radio

Er zijn weer blokkerende boeren; ze zijn fel tegen nieuwe regelgeving. Er is een jongen van zeventien opgepakt die met een trekker inreed op een aantal marechaussees. Er is in het noorden een verbod op demonstraties met trekkers. En een paar boeren wilden het noorden van de rest van Nederland afscheiden. De LTO heeft geen regie, het Landbouwcollectief is uit elkaar gespat en Farmers Defence Force, die het trekkerverbod een ‘oorlogsverklaring’ noemde, is helemaal koekoek. Zulks teert behoorlijk in op het maatschappelijk krediet. Wie zijn de demonstranten eigenlijk? En vooral: wie menen ze zelf wel niet dat ze zijn?

De boeren protesteren omdat de overheid heeft bepaald dat er tijdelijk minder eiwit in het krachtvoer mag zitten. De maatregel moet zorgen voor minder stikstofuitstoot, gelijk aan de vermindering die de maatregel van de maximumsnelheid moet opleveren. Een offer dat alle autorijders brengen, voor een gezonder leefmilieu. Of dat lukt is nog maar de vraag, en de universiteiten van Utrecht en Wageningen hebben bedenkingen bij deze maatregel. Maar landbouw zorgt nu eenmaal voor veel stikstofuitstoot en er moet iets gebeuren. Hoe het ook zit, de boeren en het ministerie kwamen er niet uit, en nu heeft het ministerie dit dus besloten. Het is wel een beetje de schuld van de boeren zelf.

Eén filmpje viel mij op: een man in een overhemd, die niet verder kon rijden, probeerde snelwegblokkerende boeren duidelijk te maken dat ze het andere mensen zo ook onmogelijk maken om een stukje brood te verdienen. Een boer ging voor hem staan en zei: “En wie maakt jullie brood dan? En nou jij weer,” en liep daarna weg. Het overhemd had daar wel weer wat op te zeggen, maar kreeg de kans niet, al was het maar omdat het filmpje daar was afgeknipt. Op de socials stond een eindeloze stroom van reacties, over hoe de man te kakken was gezet en hoe gelijk de boeren wel niet hebben.

Oh?

Dus dan maar even over dat brood. Een boer verbouwt tarwe, dat nodig is voor brood. Dat gebeurt overigens door akkerbouwers en niet door de melkveehouders die we nu op de trekkers zien, maar soit. Die tarwe moet na de oogst over wegen worden getransporteerd, dus we hebben wegenbouwers nodig. Dan komen de tarwekorrels in een fabriek uit, waar ze tot meel worden gemalen. Om de fabriek draaiende te houden is elektriciteit nodig, dus we moeten ook een centrale, transformatoren en kabels hebben. Bij het meel komt water. We hebben waterwinning nodig, een leidingstelsel en een riool voor het afvalwater. Gist moet er bij, dat een natuurproduct is, maar goed gecontroleerd moet worden in laboratoria. Die moeten we dus ook hebben.

Dat komt allemaal bij elkaar in een bakkerij. We hebben een oven nodig, en gas, als brandstof. We hebben gaswinning nodig, gasfabrieken, gasleidingen, gasopslag en gasmeters. De bakker moet een broodsnijmachine hebben. En zakjes en een labelprinter, met labels en een computer. Dan ligt het brood klaar op een schap. Dat is van hout, dus we hebben ook een houtfabriek, houthakkers en een bos nodig. Om het brood af te rekenen hebben we een bank nodig, maar goed, die hadden we al nodig, omdat tussen alle hiervoor genoemde zaken ook geld moet worden uitgewisseld.

Ik denk dat ik nog wel een tijdje door kan gaan, zoals over de scholen voor de werknemers, de vakantieparken, natuurgebieden en theaters waar ze kunnen uitrusten, de gezondheidszorg, en de muziek van Omrop Fryslân die ze aan hebben staan op hun werkplek. Maar van alles wat ik heb opgesomd kan je niet één factor weg laten, of dat hele brood komt er niet.

De notie dat het allemaal begint bij de boeren is een valse voorstelling van zaken. Want je kan mijn verhaal ook een stuk verder terug beginnen, zoals bij het lab waar het tarwezaad is verbeterd, de fabriek waar bestrijdingsmiddelen worden gemaakt, of de raffinaderijen voor de diesel waar de trekkers op rijden. Programmeurs voor software, in trekkers en in melkrobots. Geen een element uit het netwerk is belangrijker dan het andere. En de boer dus ook niet.

De maatregel is niet ideaal. Maar Farmers Defence Force, met haar idiote militante teksten, en die protesterende boeren vertonen tekenen van een messiascomplex. Een volslagen wereldvreemd en misplaatst autoriteitsgevoel, alsof ze door Jezus zelf onder de uiers zijn gejaagd. De boeren zijn gegijzeld door hun eigen extremisten. Het is een baan, een bijzondere baan, maar niets meer of minder dan alle andere banen. Boeren zijn net zo onmisbaar en misbaar als iedereen. Ja, word maar boos op deze sukkel van een columnist, die biologische zuivel koopt, in de hoop dat het Farmers Defence Force-vrij is. Maar toon mij maar mijn ongelijk.

Ik denk dat die boeren die de afgelopen dagen niet op hun trekkers zijn gestapt, heel goed weten dat ze onderdeel zijn van een groter geheel. En dat voor andere beroepen ook geldt dat er heel veel regelgeving is. Als je dat niet leuk vindt, dan hou je er toch mee op.

Uitgesproken bij Omrop Fryslân Radio op donderdag 9 juli 2020, hier in het Fries te lezen en te beluisteren.

Fryslân Regenboogprovincie!

Vertaalde column voor Omrop Fryslân Radio van donderdag 28 mei

Aanleiding voor een feestje vind ik het nauwelijks, want veel te laat, maar hiep hoi, Fryslân is Regenboogprovincie! Er klonk gisteravond zelfs applaus voor in de vergadering van de Provinciale Staten. Wat niet mocht van Commissaris Brok. Die zelf regenboog is. Maar goed. In juli 2016 werd buurman Drenthe als eerste een Regenboogprovincie, en gisteren, slechts veertienhonderd eenentwintig dagen later is Fryslân de laatste. Dat was een sneu parkoers van met name het CDA in de Staten, tezamen met de VVD.

Dwarse geesten bij het CDA – oh, het CDA! De lievelingspartij van alle columnisten, sinds haar formatiecongres-show in 2010. Altijd over de verkeerde eigen schaduwen heen springend, zich verschuilend achter een Groter Gezamenlijk Doel, dat door elke CDA prominent compleet anders wordt uitgelegd. Met name in Brabant, de laatste tijd.

Welnu, ze stemden gisteren met vijf voor en tegen waren mw. Prins-Meindertsma, dhr. Algra en dhr. Aalberts. Ik denk, ik noem de namen maar even. Ze staan als tegenstemmers naast de complete PVV- en de complete FvD-fracties, namelijk. Interessant.

En wat was VVD-gedeputeerde Avine Fokkens bang dat ze in een frame zou worden gedrukt, bij Omrop Fryslân. Want ja, met zo’n vlag stel je toch écht dat LHBT’ers anders zijn, en dat wilde ze niet. Dat iedereen anders is, en dat de hele moderne discussie over acceptatie van LHBT’ers juist niet gaat over assimilatie, maar in alle kleuren onderdeel zijn van de maatschappij, is Fokkens ontgaan. Vooral bang dat Fryslân, maar ze bedoelde natuurlijk zichzelf, in een frame van homofobie zou worden gedrukt. En in een onbegrijpelijke kronkel van haar geest betekende dat, dat je tegen de regenboogvlag moet zijn. Maar goed, die fractie stemde voor, op dhr. Dijkstra na.

Teus Dorrepaal is een naam om te onthouden, voor het lichte TV-drama dat hierover kan worden gemaakt. Tot een jaar geleden was hij Statenlid voor het CDA in Fryslân, en hij is homo. Over zijn eigen coming out schreef hij het bioboek ‘Praat er maar niet over’. In een interview bij de EO noemde hij zichzelf misvormd door hoe er met hem om is gegaan in het grefo-milieu waar hij toentertijd zijn coming out had.

In de Leeuwarder Courant zette hij in 2016 een ingestuurd stuk, met de titel ‘Laat regenboogvlag maar in de kast’. Wat hebben LHBT’ers aan zo’n vlag; we kloppen ons maar op de borst; het is toch al geregeld; en het wordt nog druk met vlaggen op het provinciehuis, aldus de CDA’er met vlaggenmastvrees. Niet over praten, zei hij, in geen enkele poging om zijn verminking de volgende generatie LHBT’ers te besparen. Die scheve redenatie is totaal achterhaald, maar dreunde nog lang na in de gangen van het Friese provinciehuis.

Dorrepaal is nu geen Statenlid meer. En het Friese CDA en de Friese VVD hadden ook buiten Sipke Jan Bousema gerekend. De TV-producent verhuisde in tijdje geleden terug naar zijn geboortegrond, en keek vervreemd om zich heen. De hele schaamtevolle vertoning, het hele imago – of frame, zoals Fokkens het noemt – van Fryslân, is gered door Sipke Jan Bousema. In plaats van een gedeputeerde, ging híj naar voetbalclub Drachtster Boys, en hees daar de regenboogvlag.

Waarom? Omdat de Boys willen laten zien dat iedereen welkom is. Moet dat? Ja, want dat er wat aan de hand is in de voetballerij, en eigenlijk in de hele maatschappij, heeft Bowi Jong uit Alkmaar wel laten zien door zijn brief aan de KNVB. Of vooral door de bedreigingen aan zijn adres die daar op volgden. Drachtster Boys hijst de regenboogvlag. Wanneer je bij hen door de poort loopt, dan heb je respect voor die jongen of dat meisje dat misschien anders is dan jij. En daar praten ze wél over, bij de Boys.

Nu is het klaar: Fryslân is ten langen leste Regenboogprovincie. Wat is hier veel over gesproken. Daarmee is de acceptatie van LHBT’ers natuurlijk nog niet klaar, maar we praten er wél over, Dorrepaal. En Dijkstra. En vooral die smiechten van de PVV en FvD. Die, als ik op eerder stemgedrag en op het commentaar op mijn tweet over de uitslag van gisteravond af mag gaan, alleen heel voorwaardelijk voor homo’s zijn.

En die onbegrijpelijke tegenstemmers van het CDA. Oh, het CDA… waar zouden wij als columnisten zijn zonder het CDA.

uitslag stemming

De mislukkende succestentoonstelling ‘Bij Ons In De Biblebelt’

Hij maakte een niet al te gelukkige indruk. Het was een beeld van een zittende Jezus, zonder kleren aan. Baardje en doornenkroon. Ribben die te zien zijn, gezicht op half zeven. Het beeld heet ‘Jezus op de koude steen’. Ik kon niets bedenken uit mijn gereformeerde jeugd over Jezus op een of andere koude steen.

‘Jezus op de koude steen’ – 1510

Deze week nam mijn moeder mij en mijn broer mee naar de tentoonstelling ‘Bij ons in de Biblebelt’ in het Catharijne Convent in Utrecht, een expositie over de strook van Zeeland, via de Veluwe, naar het Noorden, waar een hoop orthodoxe christenen wonen. Het Jezusbeeld was een van de eerste dingen die we zagen, en stond op de onderste van de drie verdiepingen die de tentoonstelling beslaat.

De onderste gaat over de oorsprong van het protestantisme, namelijk het Roomse geloof. De schatkamer van het museum is daar ook, en die staat, als museum dat fysiek gekoppeld is aan een kerk, vol met Rooms Katholieke kunstwerken. Zoals rijk versierde monstransen, codexen en oude kleden van bischoppen. Zo is ook een reliek te zien dat de koorkap van Bonifatius zou zijn geweest, al bleek bij onderzoek dat dat kleed gemaakt is in de twaalfde eeuw, en we weten allemaal wanneer Bonifatius is vermoord.

In 754 bij Dokkum.

Afijn, het was op die verdieping opvallend rustig. Op aanmoediging van de website van het museum zelf waren we er vroeg naar toe gegaan, en dachten daaronder dat dat weer zwaar calvinistisch van ons was geweest. Maar toen kwamen we er op de bovenliggende etage achter dat het wel degelijk zeer druk was; de bezoekers liepen gewoon snel door die Roomse uitdragerij heen. Ze moesten niets hebben van al die pracht en praal, en dat sterkte bij mij het idee dat ik toch al had toen ik om mij heen had gekeken bij de kassa.

Namelijk dat hier vooral mensen uit de biblebelt zelf op af komen. Wij, als Friezen, waar toch ook nog wel behoorlijk SGP wordt gestemd, hoorden daar trouwens ook bij. Ik zag verder veel lange rokken bij de vrouwen, veel kort en vooral grijs haar, en alles behalve spijkerbroeken bij de mannen. Dagblad Trouw had een stukje over deze expositie, en daarin staat dat het Catharijne Convent zich vooral richt op de museumkaarthouders. En nu lijken die soms wel wat op biblebelters, maar ik kreeg niet het idee dat dat het grote deel van de bezoekers uitmaakt. Maar goed, daar komen we vanzelf wel achter wanneer het Catharijne Convent de jaarcijfers bekend maakt.

We liepen verder en zagen prachtige foto’s, in opdracht van de expositie gemaakt, van bijvoorbeeld jonge stellen uit de biblebelt. We zagen herkenbare dingen zoals het bord in kerken waar de psalmen voor de dienst op staan. Filmpjes van interviews met biblebelters over hun leven, waar dan uiteindelijk ook één homo vertelt over hoe het hem niet makkelijk wordt gemaakt. Verder eigenlijk weinig waar een bilbebelter zich aan kan storen, hoewel er evident zaken zijn die wringen in die gemeenschap.

En dat maakt het bezoek aan deze expositie toch ook wat ongemakkelijk. In Trouw zei de samensteller dat het ze niet gaat om het zoeken van de confrontatie, omdat het bedoelde publiek de ongemakkelijkheden zelf wel begrijpt. Maar ik vraag me af of het publiek dat ze ‘bedoeld’ hadden, nu wel komt. Ik heb sterk het idee dat er mensen op af komen die naar zichzelf kijken. Zichzelf wijs makend dat ze met al die gereformeerde en hervormde zelftuchtiging goed bezig zijn op de smalle weg, in plaats van de wereldlijke verlokkingen van de brede weg. Dus zien we nergens afvalligen die duidelijk kunnen maken dat ze dan misschien wel niet meer geloven in een opperwezen, maar dat ze absoluut geen duivels leven leiden, en dat er dus geen reden is voor een heilig superioriteitsgevoel van een ‘refo’. En dan mislukt zo’n idee over ‘ze begrijpen het wel’ toch; assumption is the mother of all fuck ups.

Koffiedrinken met je moeder in Utrecht is erg leuk, maar ik heb mijn twijfels over deze tentoonstelling. Mijn broer en ik hebben nog gezocht om een beeld van een wat meer comfortabele ‘Jezus op de warme steen’. Die heeft ongetwijfeld ergens op een brede weg gestaan, maar was niet te vinden in het Catharijne Convent.

Deze column is, in het Fries, gemaakt voor en uitgesproken op Omrop Fryslân Radio.

Ronnie en Jasper – Hand in Hand

In een nieuwe documentaire van Botte is het verhaal te horen van Ronnie en Jasper, het homostel dat twee jaar gelden in Arnhem in elkaar werd geslagen met een betonschaar omdat ze hand in hand liepen.

De verontwaardiging was toentertijd groot; politici gingen na een oproep van Barbara Barend hand in hand op de foto, zoals Alexander Pechtold en Wouter Koolmees, Mark Rutte noemde de aanpak van anti-homogeweld topprioriteit, en er volgde een grote manifestatie op het Gele Rijdersplein in Arnhem, waar LHBT’s uit heel Nederland en omgeving hand in hand demonstreerden. Iedereen stond pal voor de rechten van LHBT’s en voor de acceptatie.

Hoe groot is de deceptie na twee jaar van rechtszaken. Hoor het zondag 30 juni om 21u in RadioDoc op NPO Radio 1.

De Regenboogvlag – een opinie

Er gaat iets niet goed in de emancipatiestrijd van LGBTQIAP+, en de nieuw ontworpen ‘progress’-vlag is daar een goed voorbeeld van.

De ‘oude’ regenboogvlag werd hoog gehouden toen ik op de Dam stond na de aanslag in Orlando. De vlag stond op mijn wang bij de Amsterdam Pride. De vlag hangt aan de gevel van een van mijn favoriete koffietenten. De vlag hangt voor de ‘lesbische’ kroeg om de hoek bij mijn studio. De vlag heeft de kleuren van het keycord dat ik kreeg van Ellie Lust in haar functie bij Roze in Blauw. Harvey Milk hield ‘m hoog, zoals zovele activisten, hij wappert op gemeentehuizen als het er toe doet, en overal in de wereld waar ik ‘m zie, ben ik trots.

‘A reboot of the LGBTQ Pride flag with an emphasis on inclusion and progression.’ – Daniel Quasar (2018)

De geschiedenis van de vlag is complex en hier en daar banaal. De eerste vlag, ontworpen door Gilbert Baker in 1978 had acht strepen, en was afgeleid van The Flag of the Races uit de hippiebeweging. De kleuren van de banen kregen wel een betekenis, maar dat was geen representatie van groepen: 

  • Roze – Sex
  • Rood – Leven
  • Oranje – Helen
  • Geel – Zonlicht
  • Groen – Natuur
  • Turquoise – Magie/Kunst
  • Indigo – Rust
  • Violet – Geest

Er was moeilijk aan de kleur roze te komen, waarna Baker die er af liet. Daarna was er een paraderoute die aan beide kanten versierd zou worden door de regenboogstrepen, en men wilde de helft van de kleuren aan de ene kant en de helft aan de andere. Met zeven ging dat niet lekker, dus werd ook turquoise weggedaan. Zo is de regenboogvlag met zes banen ontstaan.

Zoals ik zei, hier en daar is de geschiedenis banaal, zoals altijd. Maar belangrijk is dat er een idee achter de vlag ontstond, door het gebruik er van door diverse activisten. Met het relatief willekeurig dumpen van twee van de kleuren, kan je ook niet meer vasthouden aan de oorspronkelijke betekenissen van de banen. 

De regenboogvlag van de LGBT-beweging

De ‘oude’ regenboogvlag heeft alleen als geheel een betekenis. Er worden in de laatste jaren voortdurend pogingen (😉)gedaan om de vlag op te waarderen. Niets is voor de eeuwigheid, en evolutie is mooi, maar evolutie betekent doorgaans wel dat het volgende beter is dan het voorgaande. En ik geloof niet dat dit hier het geval is.

De jongste poging – of nou ja, de poging is ook al weer een jaar oud – de vlag te ‘updaten’ is een kickstarter waarin aan de linkerkant in een driehoek banen verschijnen die wél betekenis hebben. Deze zogenaamde ‘progress’-flag, en de bedenker schrijft er over:

When the Pride flag was recreated in the last year to include both black/brown stripes as well as the trans stripes included this year, I wanted to see if there could be more emphasis in the design of the flag to give it more meaning.

De schrijver geeft zich dus al rekenschap van het feit dat er een probleem is met betekenisvolle banen op een vlag waarin de banen geen betekenis hebben. Maar laat zich daar niet door hinderen, want: ‘We need to always keep progress moving forward in all aspects of our community.’ Dat is een nobel streven, maar ik geloof niet dat deze vlag ‘moving forward’ is. 

Er een zwarte, bruine, roze en lichtblauwe baan bij, alsmede een witte driehoek. Die laatste drie kleuren komen van de Transgender Pride Flag, ontworpen door Monica Helms (er bestaan een aantal, maar dit is de bekendste). Zij schreef er over: 

The stripes at the top and bottom are light blue, the traditional color for baby boys. The stripes next to them are pink, the traditional color for baby girls. The stripe in the middle is white, for those who are transitioning or consider themselves having a neutral or undefined gender.

Transgender Pride Flag van Monica Helms

Dat zijn banen die ergens voor staan. Ik vind het idee van ’traditional color’ voor jongens en meisjes nogal binair en historisch problematisch. Maar verder is het fantastisch; ik zie de Transgender Pride Flag steeds vaker op Prides, en ik hoop van harte dat deze nog heel vaak met trots hoog wordt gehouden. 

De bedenker van de nieuwe ‘progress’-vlag schrijft over de zwarte en bruine banen in het ontwerp:

[representing] marginalized POC communities (brown, black), as well as those living with AIDS, those no longer living, and the stigma surrounding them (black)

Betekenisvolle banen, waarbij trots en herdenken door elkaar lopen. Er zijn goede redenen voor aandacht voor gemarginaliseerde PoC. Dit geldt ook voor mensen die met ‘AIDS’ leven (ik had voor ‘hiv’ gekozen in de tekst, maar soit), en zeker ook voor hen die met de stigma’s daaromtrent moeten dealen. Er is een sterke, terechte roep om erkenning, waarmee men zich afzet tegen assimilatie, oftewel het opgaan in een grotere groep. Men wil gezien worden AS IS, en niet zich moeten aanpassen voor acceptatie. 

Hier kan ik mijn volledig in vinden. Het is overigens geen nieuwe gedachte: bij de discussie over de invoering van het huwelijk voor mensen van gelijk geslacht (‘homohuwelijk’) wilden sommige LHB’ers er niets van weten: het huwelijk is hetero-normatief, en wat moeten ‘wij’ daar mee? Ook zij zetten zich af tegen assimilatie, onderwijl onverminderd voor acceptatie strijdend.

Maar het idee van zonder assimilatie emanciperen van gemarginaliseerde individuen, botst met de uitbreiding van de regenboogvlag met representatieve banen. 

De kleuren van de regenboogvlag zijn samen een afspiegeling van de diversiteit van de gehele regenbooggemeenschap, wereldwijd. Waarom zouden individuen waarvan nu wordt gezegd dat ze zich er niet onder thuis voelen, zich wel thuis voelen in een nieuwe lus die om een bepaalde groep wordt gelegd? Want dat is wat er gebeurt bij de ‘progress’-vlag.

Individuen die niet willen assimileren zouden zich moeten schikken in bepaalde banen van een vlag, die een groep representeren. Dat klinkt als assimilatie. Een individu dat niet in een hokje wil heeft meer aan een symbool dat voor een groter idee staat, dan aan een symbool dat is opgebouwd uit onderdelen waarin je je dan maar moet schikken. Daar komt nog bij dat je nooit iedereen kan representeren of voldoende kan representeren, tenzij je een overkoepelende representatie kiest. En dat is de regenboogvlag.

Om mijzelf als voorbeeld te nemen: ik noem mezelf homo. Er zit ook een vleugje bi in mij. Dat moet dan allemaal vallen onder de oude regenboogkleuren. Daarnaast heb ik als homoman een complex en frustrerend seksleven doordat ik me mijn hele leven heb moeten verhouden tot hiv: alles wat maar in de buurt komt van seks staat bij mij meteen in het teken van Het Voorkomen Van. Derhalve hoort bij mij ook de zwarte baan uit de driehoek van de ‘progress’-vlag. Maar ook weer niet, want een deel van het zwart staat voor gemarginaliseerde PoC-communities, waar ik als wit persoon duidelijk niet toe behoor. Wel heb ik dan weer moeten dealen met een relatief strenge religieuze opvoeding, maar dat is (nog) geen baan op de vlag. Ik kom oorspronkelijk uit een lage sociaal-economische klasse, waar ook geen baan voor is. Verder ben ik erg trots op het feit dat het me is gelukt een universitaire studie te voltooien, en dat was een inspanning die ik zelf zeker een baan zou toekennen. Ik ben me zeer bewust van het feit dat ik het in het leven niet slecht heb getroffen, alleen betekent dat nog niet dat het een smooth ride is.

Mijn identiteit is een complex aan zaken die ik niet stuk voor stuk gerepresenteerd zie in de regenboogvlag. Maar het is wel mijn vlag!

Ik vind het problematisch dat er getornd wordt aan het idee achter de regenboogvlag. De oude regenboogvlag is geen assimilatievlag, en is dat ook nooit geweest. Er is geen representatie. Vergeet die ‘progress’-vlag. Met de oude zijn we nog niet klaar.

Rood – oranje – geel – groen – blauw – paars: een afspiegeling van diversiteit, ingezet als zodanig, en voorlopig de beste optie, voor iedereen. Ik hoop heel erg dat dit grote en belangrijke idee omarmd blijft worden. Want er is naar buiten toe veel meer om voor te strijden.

Iedereen mag doen wat-ie wil, vrijheid blijheid, en… Weet Wat je Wappert :-)

De polyamorie-boot op de Utrechtse Pride van 2019, met een mooie eigen vlag

Stadsboerderij De Sibbe

Het is deze zomer tien jaar geleden dat de koeien van de boerderij waar ik ben opgegroeid weg gingen. Het bedrijf ging verder, op een andere plek in Fryslân. Ik werd er deze week aan herinnerd doordat er een artikel over onze oude boerderij aan de Ivige Leane in de Leeuwarder Courant stond. Heit en mem zijn naar Scharnegoutum verhuisd, en de boerderij is een paar jaar geleden verkocht aan een jong stel met kinderen, dat er een stadsboerderij van wil maken.

Nu ligt de boerderij nog niet in de stad, maar de stad – Sneek – komt wel steeds dichterbij. De crisis van een paar jaar geleden heeft de bouw van huizen uitgesteld, maar dat verandert nu snel. Weide verandert in straten. Harinxmaland. Het heeft een eigen website met teksten als ‘Harinxmaland wordt het stukje Sneek dat voor iedereen bereikbaar is’, ondanks dat het is vernoemd naar een state van ‘een welgestelde Friese familie’, die daar zou hebben gestaan. Ik heb er jaren gewoond; nooit van de Harinxma’s gehoord.

De boerderij heet nu ‘Stadsboerderij De Sibbe’, en in de krant vertellen eigenaren Herma en Johannes over hoe ze er een proeftuin voor een duurzame toekomst van willen maken. Maar je moet nog wel even door de oude boerderij heen kijken, zo schrijft de verslaggever op, en ik zie op de foto mijn oude huis en het raam van mijn slaapkamertje. Een vergaderzaal in de oude melkput, zo is onder andere het plan, en ik denk terug aan al die uren die mijn heit en omke onder in die put hebben doorgebracht.

Deur van de wachtruimte open. Zes, later zeven, koeien aan elke kant van de put. Aan een touwtje trekken en dan krijgen de dieren wat biks. Die ligt op een stoffige zolder, en die moet ik met koud weer soms losschoppen. Op een oude speaker staat een muziekstation aan. Uiers schoonmaken met een warme doek, en dan het melkstel eronder hangen. In een paar minuten tijd loopt dan de grote melkfles naast de koe vol, en je kan het aantal liters melk precies zien. Wanneer ze alle zes klaar zijn, dan gaat het hek voor open. De dieren lopen dan via een gang weer terug naar de ligboxstal. En maar schijten, die dieren. En dat mocht ik als jongetje dan opruimen. Strontschuiven, zo heette dat. Mijn jeugd bestond voor een belangrijk deel uit koeienstront opruimen. Ik had eens moeten weten dat ze er ooit zullen vergaderen, met koffie en koekjes en HDMI-beamers.

Het was geen megastal. De verslaggever schreef dat wel zo op. Die zei dat de ligboxstal uit de jaren zeventig ‘een van de eerste moderne megastallen’ was. Toen de stal werd gebouwd, zou het nog zeker vijfentwintig jaar duren voordat het woord zou worden uitgevonden, maar bovendien is het een voor die tijd heel gangbare ligboxstal. Maar goed, het is onze stal niet meer. De boerderij heet nu ‘Sibbe’, en de sporen van de koeien zijn nu nog overal te zien, maar dat duurt niet lang meer.

Het is onze boerderij niet meer, en het is mijn slaapkamertje niet meer. En ons land niet meer, en het land heeft ook niet meer de namen die wij er aan gaven; de jister, het leech, de finne, de lange five, de alve. Het bestaat alleen nog in de hoofden van een paar Jellema’s. Ik ben vaker in mijn leven verhuisd, maar ik heb bij geen van de huizen waar ik heb gewoond dezelfde gevoelens als bij onze oude boerderij. Dat komt omdat ik er ben opgegroeid, natuurlijk, maar ook omdát het een boerderij is. Zo’n plek waar leven, groei en sterfelijkheid in elkaar overvloeien, zo’n plaats waar je een wordt met het weer, waar de natuur en de mensen dichter bij elkaar staan als waar dan ook. Omdat je er mee leeft en er van geniet, en omdat je er mee vecht en op vloekt. Trek maar eens een koe uit een sloot. Dit snappen alleen mensen die ook op een boerderij zijn opgegroeid, en op een dag vormen we een clubje.

Op de foto in de Leeuwarder zitten Herma en Johannes op een picknicktafel, die dwars op het pad voor de oude boerderij staat, naast de perenboom waar de lekkerste stoofpeertjes af kwamen, zo weet ik. Drie jonge kinderen, breed lachend, een schitterend gezicht. Ze zeggen dat dit hun levensproject is, en dat ze er nooit weer vandaan gaan.

Over een tijdje weet niemand nog van de boerderij van de Jellema’s, zoals ik niks wist van de state van de Harinxma’s. Ik weet ook niet of dat wat uitmaakt. Morgen hebben ze open dag op de Sibbe aan de Ivige Leane. Ik weet nog niet of ik ga.

Geschreven voor en in het Fries gepubliceerd op Omrop Fryslân Radio, op donderdag 30 mei 2019.